HET BOEK OORLOGSKIND IN VREDESTIJD Het verborgen leed van gezinsleden van PTSS-patiënten en oorlogsgetroffenen Door het optekenen van zijn persoonlijke ervaringen laat schrijver en ervaringsdeskundige Laurens van Aggelen zien welke enorme impact het leven met een PTSS-patiënt heeft op partners en kinderen. 'Oorlogskind in vredestijd' is het verhaal van een jarenlange strijd tegen de gevolgen van het opgroeien met een vader met PTSS, in een wereld vol onbegrip. Een zware moeizame strijd die tot vele jaren na de dood van zijn vader voortduurde. Aandacht voor PTSS (posttraumatische stressstoornis) is er pas sinds enkele jaren. Niet alleen bij veteranen en burgerslachtoffers van oorlogsgeweld, maar ook bij politie en andere geüniformeerde beroepsgroepen. Met dit boek beoogt de schrijver dat er meer begrip komt voor hun partners en kinderen die zelf enorm gebukt gaan onder de zware psychische belasting. Van de problemen waar zij veelal langdurig mee kampen heeft de buitenwereld, maar ook de naaste omgeving, vaak totaal geen weet. "Door de herbelevingen, woede-uitbarstingen, huilbuien of paniekaanvallen van mijn vader kon een mooie dag voor ons opeens omslaan in een ware hel. Machteloos en verdrietig zag ik hoe mijn vader van het ene op het andere moment ontroostbaar was, hoe de pijnlijke herinneringen aan de oorlog hem verscheurden. Langzaam maar zeker ging ons hele gezin eraan kapot. Op het laatst kwam ik soms meer dan een week niet buiten, sloot ik me op in mijn werkkamer waar de gordijnen dag en nacht potdicht zaten. Zijn oorlog was ook mijn oorlog geworden", aldus Laurens van Aggelen. Luitenant-generaal b.d. Remco Seijn, oud-voorzitter van de Bond van Nederlandse Militaire Oorlogs- en Dienstslachtoffers (BNMO) en de Stichting Partners van Oorlogsgetroffenen (SPO), schreef in het voorwoord van dit boek: "'Oorlogskind in vredestijd' is een ontroerend, vlot geschreven verhaal dat hopelijk zijn weg vindt naar de vele gezinnen die gebukt gaan onder de gevolgen van oorlogstrauma's en PTSS. Ik ben ervan overtuigd dat dit eerlijke en openhartig geschreven boek hen de aanzet zal geven om er met anderen over te praten, om hulp te zoeken en vooral niet te onderschatten wat op lange termijn voor gezinsleden de gevolgen kunnen zijn."
"Een klein verhaal, bracht je ouders aan het huilen, een woord kon snijden als een mes, een gezellige maaltijd kon zomaar veranderen in een pijnlijke herinnering aan de oorlog. Het leek wel, alsof vader en moeder een eigen woordenboek bezaten. De woorden kenden we, alleen had elk woord een andere betekenis gekregen. Een betekenis die alleen zij kende en die ze niet konden en wilden delen." De proloog uit het boekOp een warme zomerdag zit ik samen met Maarten op een terras. We drinken koffie. Maarten is veteraan. Hij kijkt me indringend aan. Ik ben een vreemde voor hem. Een van zijn vrienden heeft hem er toe gebracht om met mij eens af te spreken om over zijn problemen te praten. Ik ben nuldelijnsveteranenhelper. Een ervaringsdeskundige zoals dat zo mooi heet. Geen professionele hulpverlener, maar een luisterend oor. Iemand die wanneer het nodig is de weg weet in de wereld van de zorg en een beschadigde oorlogsveteraan kan doorverwijzen naar de juiste instanties. Ik zie iets van zijn twijfel in zijn blik. Ik zie hem denken. "Moet ik tegen die vent mijn verhaal vertellen? Die vent snapt er vast geen ene moer van." Zoals niemand in zijn omgeving er ook maar enigszins een idee van heeft wat hij doormaakt. Maarten draagt een oude spijkerbroek met gympen. In zijn t-shirt lijken zijn torso en bovenarmen uit gewapend beton te zijn gegoten. Op beide armen zijn grote tatoeages zichtbaar. Zelf ben ik vanwege een andere afspraak die dag net iets te formeel gekleed. Een beetje saai misschien zelfs wel, zeker in zijn ogen. Verre van stoer. Dat we veel gemeen hebben, zal hem pas later duidelijk worden. Ik vertel in weinig woorden wie ik ben en waarom ik dit vrijwilligerswerk doe. Hij luistert aandachtig, maar kijkt star uit zijn ogen. Nog steeds is er die felle blik. Zijn hele lijf straalt een en al krampachtigheid uit. Maarten heeft op zijn twintigste de rode baret gehaald bij de Luchtmobiele Brigade. Twee keer is hij op uitzending geweest, naar Irak en Afghanistan. In Tarin Kowt (Uruzgan) ging het mis. Hij maakte deel uit van dezelfde eenheid als de 20-jarige soldaat Timo Smeehuijzen die op 15 juni 2007 om het leven komt bij een zelfmoordaanslag. Maarten overleeft het, maar is sindsdien een ander mens, zichzelf niet meer. 's Nachts wordt hij vaak badend in het zweet wakker. Overdag kan het minste of geringste hem overvallen door een herbeleving. Het zijn momenten waarop hij volledig doordraait. Zijn huisraad heeft er menige keer aan moeten geloven. De afgelopen drie jaar heeft hij al twee keer een sierkast met daarin de verzameling Swarovski-kristal van zijn vrouw in puin geslagen. Van die verzameling is bijna niets meer over. Van de relatie met zijn vrouw ook niet. Na een aantal flinke mishandelingen besluit ze bij hem weg te gaan. Samen met de kinderen die hij sinds een half jaar niet meer mag zien. Met drank en drugs probeert hij zich door de eenzaamheid heen te worstelen, probeert hij de flashbacks uit zijn hoofd te bannen. Maar ook zijn zorgen. Hij heeft geen werk meer. Wel een torenhoge schuld bij zijn huisbaas en een strafblad. Geen enkele instantie die iets voor hem doet. Althans, dat vertelt hij, maar even later wordt me duidelijk dat hij uit schaamte nog bijna nergens om hulp heeft aangeklopt. Zijn wantrouwen naar de maatschappij toe is onmetelijk groot. "Er is niemand meer die naar me omkijkt. Zelfs mijn vrienden hebben me keihard laten barsten. Klootzakken zijn het. Stuk voor stuk." Pas wanneer hij bij mij schoorvoetend een veilig gevoel begint te krijgen en me vertrouwt, weidt hij uit over zijn eindeloze reeks problemen die hem beletten een normaal leven te lijden. Die hem tegenhouden open te staan voor behandeling van zijn PTSS (Post Traumatische Stress Stoornis). Toen die diagnose enige tijd geleden werd gesteld, betekende dit het einde van zijn carrière als militair en het begin van een hoop ellende. Na een half uur zie ik hem een andere houding aannemen. Hij leunt met zijn ellebogen op de tafel, beide handen om zijn koffiemok geklemd. Op zijn handen liggen dikke aderen. Heel langzaam zie ik hoe zijn starre indringende blik zich transformeert in een vriendelijke bijna zachtaardige uitstraling. Ik zie verdriet in zijn ogen. Een twinkeling. Iets van een breekbare uitstraling. Ik zie in hem mijn eigen vader terug, maar wil hem dat niet vertellen. Toch doe ik het. In heel weinig woorden. Uit wat hij vervolgens zegt, kan ik opmaken dat hij nu begrijpt waarom zijn vriend hem met mij in contact heeft gebracht. Ik laat hem uitpraten. Een lange monoloog. Het lijkt hem steeds rustiger te maken. Hij luistert aandachtig naar wat praktische adviezen die ik hem geef en zie zijn gezicht opnieuw veranderen. Er breekt een glimlach door die voor mij van onschatbare waarde is. Met die glimlach laat hij zien dat hij open durft te staan voor de hulp die ik hem wil bieden. Misschien staat hij nu zelfs ook wel open voor de hulp van anderen. De helpende uitgestoken hand van mensen om hem heen die hij in al zijn bitterheid niet meer heeft kunnen zien. Hoewel hij me niets verplicht is, belooft hij mijn adviezen op te volgen. Ik zie dat hij het oprecht meent, dat hij weer een beetje geloof krijgt in zijn toekomst. Ik ben me ervan bewust dat hij nog een lange en moeilijke weg te gaan heeft. Een weg die niemand alleen kan afleggen. Een weg met valkuilen en obstakels, maar ook met onverwachtse ontmoetingen met mensen die hem zullen inspireren en hem nieuwe moed en inzichten zullen geven. Bij het afscheid bedankt hij me uitvoerig en allerhartelijkst voor het fijne gesprek en de geboden hulp, maar die dankbaarheid had me ook zonder die woorden al bereikt wanneer ik hem tijdens ons gesprek opeens zie glimlachen en hem zie veranderen in een ander mens. Iemand die even weer in staat is zichzelf te zijn. In al zijn kwetsbaar. Maarten is een van de vele oorlogsveteranen en tweedegeneratieoorlogsgetroffenen die ik al sinds vele jaren heb mogen ontmoeten en soms ook in meer of mindere mate heb kunnen helpen om het leven weer leefbaar te laten zijn. Door veel met ze te delen, door te laten zien dat de ladder om uit het allerdiepste dal te klimmen voor iedereen bereikbaar is. Al zou je duizend vrienden hebben die je in de steek laten, er blijft er op z'n minst altijd wel eentje over die de ladder voor je tegen de muur zet en je omhoog blijft duwen als het je alleen even niet lukt naar boven te klimmen. Met dit boek beoog ik te laten zien dat niets onmogelijk is. Dat sterke en zwakke mensen niet bestaan. Dat kracht uit zwakte wordt geboren. Ik heb het zelf ervaren. Mijn ladder was lang. Op oceaandiepte stapte ik er in 1988 op. De weg naar mijn mentale top van de Mount Everest was lang. Ik heb er voor gevochten, maar met steeds meer overtuiging dat ik bovenaan zou komen, bleef ik klimmen, vallen en weer opstaan. Want als er iets is wat mijn verhaal duidelijk maakt, is het wel hoe diep de wonden soms zijn die een oorlog achterlaat. Niet alleen bij degenen die er midden in hebben gezeten, maar ook bij de partners en kinderen van degenen die kampen met onverwerkte oorlogstrauma's. Toen mijn door de Tweede Wereldoorlog zwaar getraumatiseerde vader in 1988 stierf, sprak niemand nog over PTSS, was er niemand die hem echt begreep. Ook ik niet. Vergeefs deed ik lange tijd alles om hem te helpen, maar doordat ik had onderschat waaronder hij gebukt ging, was ik daartoe niet in staat. Misschien was het me ook wel niet gelukt als ik hem wel had begrepen, wanneer ik wel een goed beeld had gehad waarom hij was zoals hij was. Waarom hij na 1945 nooit meer gelukkig kon zijn. Sinds een aantal jaren is er gelukkig steeds meer aandacht gekomen voor PTSS, maar toch merk ik dat slechts zeer weinigen weet hebben van de problemen waar tweede- en ook derdegeneratieoorlogsgetroffenen mee kampen. Ik vind het vaak schrijnend om dat te zien, maar neem het niemand kwalijk. Zelfs een groot aantal van mijn familieleden niet die nooit een poot naar me hebben uitgestoken. Familieleden die wegkeken, die er niets van begrepen en daar ook geen moeite toe deden, maar wel oordeelden. Over mijn vader, mijn moeder, over mij. Na het overlijden van mijn vader dacht ik dat ik zijn en mijn verdriet gewoonweg achter me kon laten. Tot pas vele jaren later het moment zich aandiende dat ik merkte dat ik nog een laatste pittige fase door moest. Mijn eigen verwerkingsproces was nog niet voltooid. Om die reden zijn mijn contacten lotgenoten daarbij voor mij van enorm grote waarde. We begrijpen elkaar, voelen ons veilig wanneer we samenkomen. Veilig genoeg om ons verhaal te vertellen, zonder de vrees dat men je een aansteller zal vinden. Dat je gekwetst zult worden door de opmerking dat je maar eens op moet houden om bezig te blijven met de oorlog die nu al zo ver achter ons ligt. En dat de oorlog van je vader toch niet jouw oorlog is. Dat was hij namelijk wel. Of zoals ik een naoorlogse lotgenoot van mijn leeftijd ooit eens emotioneel hoorde vertellen: "Ik ben in mijn jeugd door mijn vader behandeld alsof we in een concentratiekamp leefden." Leven met iemand met PTSS is loodzwaar. Ook de partners en kinderen van militairen van missies na de Tweede Wereldoorlog worden ermee geconfronteerd, maar ook de naasten van andere geüniformeerden zoals politiemensen, brandweer- en ambulance personeel en conducteurs en machinisten bij de Nederlandse Spoorwegen. Wie bij de zorg om de PTSS-patiënt zijn of haar naaste omgeving vergeet, begaat een grote fout en staat het genezingsproces in de weg. Juist de naasten van een patiënt kunnen hem het beste helpen. Maar niet als ze er zelf aan onderdoor dreigen te gaan en de onmogelijke spagaat van vergeefse wederzijdse poging tot hulp ontstaat. Ik moest het op mijn achttiende doen met een pilletje tegen mijn overspannenheid en kort voor het sterven van mijn vader zag bijna niemand dat ik finaal aan het einde van mijn Latijn was. Op die manier niet meer verder wilde leven. Daarom dit boek. Mijn persoonlijke verhaal, het verhaal van velen. Als waarschuwing voor degenen die nog onwetendheid zijn. Als bron van inspiratie voor degenen die er middenin zitten en soms niet meer geloven dat het ooit nog goed komt. Met henzelf of met degenen die hen zo dierbaar zijn. Niets is onmogelijk. Anno 2015, precies 27 jaar na mijn vaders dood, ben ik geworden zoals mijn ouders me graag zouden hebben gezien. Zoals ik ooit hoopte te kunnen zijn. Vanuit die trots put ik de kracht en energie waarmee ik vele anderen de komende tijd hoop te kunnen helpen. Omdat we in een wereld leven die zo weinig heeft geleerd van die vreselijke rotoorlog, van de oorlog in Nederlands-Indië, Libanon, de Balkan, Irak, Afghanistan, Libië en Mali. Ook nu groeien er in Nederland kinderen op wiens vaders voor goed beschadigd raken na terugkeer van oorlogsgebieden waar zij vechten voor vrede en veiligheid. Ook nu worden in Nederland en elders vrouwen 's nachts geconfronteerd met een echtgenoot die door herbelevingen krijsend wakker wordt na als militair te zijn teruggekeerd uit een oorlogsgebied. Laat ze niet zwijgen. Luister naar ze. Naar de veteraan, zijn partner en zijn kinderen. Geef ze die ladder om uit het dal te klimmen. Geef ze ongemerkt het duwtje dat hen extra kracht geeft. Het helpt, echt! Ik heb het ervaren. Ik kan als het moet tot op de centimeter nauwkeurig aangeven op welke plek ik me bevond en op welke dag en welk uur toen er op cruciale momenten in mijn leven iemand was die een arm om me heen sloeg, lieve woorden sprak of me een knuffel gaf. In de donkerste tunnel is ieder lichtpuntje het begin van de verlossing uit de duisternis. Laurens van Aggelen |